zondag 16 mei 2010

Commentaar op het Project Heiderijk door Stichting Kritisch Bosbeheer


Commentaar op het rapport „Herstel van de heide tussen Nijmegen en Mook: Beschermingsplan voor de bedreigde fauna van droge heide en behoud van hakhoutbosjes en boswallen.”


Algemeen

Het rapport is in zeer algemene bewoordingen geschreven. Cruciaal is echter hoe precies de voorgestelde wijzigingen en ingrepen in het landschap concreet gerealiseerd zullen worden. Een slecht rapport kan door goed beheer worden gevolgd en zo een goed en aanvaardbaar resultaat tot gevolg hebben. Een uitstekend rapport gevolgd door een niet-goed-beheer levert een slecht resultaat.

Het rapport beschrijft het uit te voeren beheer in algemene karakteriserende snelle schetsen in ruimte, niet echter in tijd. Het is onmogelijk om een heide in één beheerssessie te ontwikkelen, in lengte van jaren is is relatief intensief begeleidend beheer onontkoombaar. Of het beheer om het bos in heide om te zetten bevredigend of onbevredigend zal zijn, is uit deze studie niet op te maken en blijft buiten de discussie: we moeten maar afwachten hoe het beheer uitgevoerd zal worden. Toch staat en valt het te behalen resultaat in hoge mate met de uitvoering van de ingrepen.


Geen systeem- maar soortenbescherming
Een ernstig manco van het rapport is dat niet gemotiveerd wordt waarom een conversie van bos naar ‘droge heide’ noodzakelijk is. Evenmin wordt verzuimd om dit in ruimtelijk perspectief op Europese en Nederlandse schaal te plaatsen. Is een krekel lokaal uiterst zeldzaam maar Europees gezien algemeen, hoe maakt men dan de afweging in relatie met soorten die in beide gevallen bescherming behoeven?

Men spreekt in algemene termen van de zeldzaamheid van het gewenste vegetatietype en dat daarom de ingreep gewenst is. Feitelijk is de keuze vooraf al gemaakt en de studie besteedt aan deze beslissing verder geen aandacht. De zeldzaamheid alleen van droge heide als motief achten wij onvoldoende. Er zijn tal van ecosystemen in ons land die nog zeldzamer zijn dan droge heide. Bijvoorbeeld levende rivierduinen die normaal een natuurlijk onderdeel zijn van ons land, want deze zijn nog slechts in vastgelegde relicten zeldzaam aanwezig.

Levende rivierduinen zijn zelfs nergens meer aan in Nederland aan te treffen. Bos, ongestoord bos, zelfs natuurbos, behoort in ons land tot een uiterst zeldzaam verschijnsel. Hoogveen in functioneel arealen, Nederland was er ooit voor tweederde mee bedekt, is eveneens uitzonderlijk zeldzaam. Alleen enkele zeer kleine en onvolledige relicten zijn nog aanwezig. Kortom, de verdediging voor het aanleggen van droge heide is in deze studie in relatie tot andere nog slechts beperkt of niet meer aanwezige ecosystemen op geen enkele manier onderwerp van discussie.

Dat is des te bevreemdender omdat ‘droge heide’ in Nederland een niet van nature voorkomend vegetatietype is. Heide in deze vorm is een cultuurlandschap. Ook dit aspect, natuur versus cultuur, is in deze studie op geen enkele manier in perspectief geplaatst. Dat de opmerkingen in deze paragraaf niet uitputtend in de besproken studie aan bod komen is te verdedigen, maar verwijzingen naar andere bronnen van de hand van de initiatiefnemers als ondersteunende bronnen of bijlagen voor deze studie worden niet gepresenteerd.

Dit gezegd hebbend is de conclusie gerechtvaardigd dat de fundamentele beslissing om tot de conversie van een 150-jarig landschap over te gaan al reeds eerder en buiten het zicht van derden lijkt te zijn genomen en dat voorts een beschrijving van de concrete en praktische uitwerking ervan in de lucht blijft hangen.

Het is voor de (kritische) volger van dit project volstrekt onmogelijk om het project in ruimte en tijd te volgen en deze af te zetten op de verwachtingen en wensen die de initiatiefnemers van dit grootschalige project zich koesteren. Voorts is het opmerkelijk dat dit toch grootschalig project voorziet in slechts een viertal doelsoorten, die bovendien geen sleutelfuncties in dergelijke ecosystemen vervullen.

Deze bezwaren staan in het licht dat op geen enkele manier derden bij het vervaardigen van de plannen zijn betrokken, deskundigen noch burgers. Voor zeer ervaren organisaties als Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en nota bene overheden gemeenten en provincies, kan dat geen toeval zijn. Zij weten heel goed dat betrokkenen vragen gaan stellen als men bij wijze van spreke plots met de kettingzagen voor hun deur staat.

Soortenbescherming
De algemene aard en karakter van de studie maakt dat inhoudelijk niet gemakkelijk en zinvol opmerkingen zijn te plaatsten. Er worden maar beperkt en gefragmenteerd onderliggende processen beschreven. Noch is in deze studie duidelijk hoe de processen gewerkt hebben die geleid hebben tot de ontwikkeling van ‘droge heide’ als systeem zoals de initiatiefnemers zich dat voorstellen als zijnde nastrevenswaardig.

Wel wordt de druk op de teloorgang van dit heidesysteem beschreven. Des te wonderlijker is dat weer voorbij wordt gegaan hoe deze effecten, die in dit project immers niet bij de bron worden aangepakt, in de toekomst in het project zullen worden benaderd. Niet onbelangrijk lijkt ons, omdat na de ingreep weer op precies dezelfde wijze de heide zal overgroeien.

De praktijk toont aan dat de verwachtingen in deze niet bepaald hoopvol zijn, omdat de belangrijkste negatieve componenten als vermesting, verdroging en verzuring gewoon doorgaan en welke vervuilingscijfers op deze plaats tot de hoogste ter wereld behoren. De studie gaat volkomen aan dit aspect voorbij.

Zeer merkwaardig bovendien omdat de heidegebieden elders matige tot slechte resultaten laten zien. De eerste periode na een ingreep lijken de ervaringen soms wel positief, maar verzanden al gauw de jaren erna in dezelfde problematiek die men nu in het plangebied vaststelt.

In de kern ligt de problematiek in de verrijking door natuurvreemde voedingsstoffen die het heidesysteem aantasten. Door die te verwijderen, daarom dus de kap en afvoer van bomen, struiken en andere gewassen en soms ook een deel van de bodem, verschraalt men het gebied.

Maar met die afvoer verdwijnen ook belangrijke levensnoodzakelijke mineralen als calcium en fosfor, die van nature nooit uit dergelijke systemen weglekken, waardoor op termijn verzuring en andere onbalans-effecten optreden. Die verschraling heeft weliswaar op andere schaal en wijze geleid tot het ontstaan van heidegebieden in ons land, maar om heide te onderhouden was het ooit voldoende om het verschralingsbeheer ééns in de 25 tot 50 jaar door te voeren. Door de huidige enorme toevloed aan natuurvreemde stoffen is nu al een periode van vijf jaar soms al niet meer toereikend.

Dergelijke korte perioden betekent dat veel soorten planten en dieren dergelijke ingrepen nog slechts met grote moeite of niet kunnen volgen. Dergelijke ingrepen gebeuren heden te dage bovendien vrijwel uitsluitend machinaal waardoor letterijk planten en dieren met het badwater worden weggegooid, terwijl, zo is telkens weer gebleken, zodoende juist de onmisbare microgradiënten in het landschap verloren gaan. Bij elke ingreep wordt het terrein vlakker, saaier en eenvormiger.

Heiderijk is derhalve bepaald geen duurzaam plan. De studie beschrijft niet hoe dit aspect in de toekomst benaderd zal worden. Terwijl nota bene de laatste ecologische inzichten een beschrijving mogelijk maakt van een geheel andere aanpak die op basis van natuurlijke processen plaatsvindt en die het toelaat ook het voedselarme systeem in lengte van jaren duurzaam zichzelf laat onderhouden. De studie rept er met geen woord over.

Verder valt het op dat het plan niet voorziet in het laten aansluiten in het noorden en zuiden op gelijkaardige systemen van droge heiden. Dit is wat op de website van 'Heiderijk’ wel wordt gesuggereerd, althans zo hebben wij dat begrepen. In het noorden bevindt zich immers verstedelijkt gebied, in het zuiden agrarische gronden. Daarmee vervalt het belangrijke argument dat soorten kunnen uitwisselen van en naar geïsoleerde leefgebieden.

Het plan wordt als middel tot behoud van een bescheiden lijstje doelsoorten gemotiveerd. Men spreekt over vier doelsoorten: één vlindersoort, de bruine eikenpage, verder de zadelsprinkhaan, beide soorten met een zwaartepunt in mediterrane gebieden, en verder de vrij moeilijk waarneembare en daardoor vaak onderschatte gladde slang die in Midden-Europa zeer algemeen is, alsmede de nachtzwaluw die evenals voorgaande soorten een voorliefde heeft voor warme, open maar structuurrijke vegetaties met zeer kleinschalige gevarieerde open en begroeide plekken (microgradiënten).

Voor de drie eerste soorten hoopt men door het aanbieden van een vergroot leefgebied een toename van de populatie te bereiken. Als belangrijkste in het rapport genoemde doelsoort blijkt de nachtzwaluw die uit het plangebied dreigt te verdwijnen. De ecologische beschrijvingen van de soorten geven in de studie echter een beperkt inzicht in welke eisen deze soorten precies aan het leefgebied stellen.

Van de nachtzwaluw als belangrijkste doelsoort blijft een analyse achterwege over zijn onverwacht en haast spectaculair herstel met lokaal in sommige gebieden in Nederland vrij hoge dichtheden. Dit gemis is jammer, mede omdat onduidelijk blijft hoe men de nachtzwaluw in het plangebied precies nieuwe kansen wil bieden.

Veel zal van de daadwerkelijke uitvoering van het (onvoldoende beschreven) beheer afhangen of dat zal gaan lukken. Een belangrijke reden van zijn achteruitgang in Europa is overigens het grootschalige gebruik van bestrijdingsmiddelen, waardoor zijn voedselbron, grotere insecten die hij in de vlucht vangt, sterk belast zijn. In het studiegebied wordt nota bene gerept over het toepassen van ontwormingsmiddelen bij ingezette grazers. Onderzoek heeft aangetoond dat de giftige ontwormingsmiddelen via de huisdieren in het natuurlijk milieu terechtkomen en daar schade aan het bodemleven en insecten toebrengt en dus ook aan de te beschermen vier doelsoorten.


Krekes, R.F.M. & P.H. van Hoof en R.W.P.H. Felix (2003): Herstel van de heide tussen Nijmegen en Mook: beschermingsplan voor de bedreigde fauna van droge heide en behoud van oude hakhoutbosjes en boswallen. Bureau Natuurbalans. Nijmegen. Bladzijden: 136.
Een gezamenlijke uitgave van de provincie Gelderland, provincie Limburg, Vereniging Natuurmonumenten en Bureau Natuurbalans.


Te citeren als: Commentaar op het rapport „Herstel van de heide tussen Nijmegen en Mook: Beschermingsplan voor de bedreigde fauna van droge heide en behoud van hakhoutbosjes en boswallen.” (2010): Herstel van de heide tussen Nijmegen en Mook: beschermingsplan voor de bedreigde fauna van droge heide en behoud van oude hakhoutbosjes en boswallen. Stichting Kritisch Bosbeheer. Dieren. Bladzijden: 1.

Dit commentaar is geschreven op initiatief van “Actiegroep Red ons Bos”.

2 opmerkingen:

  1. Uitstekend stuk, wat veel mensen al met hun klompen aanvoelden wordt bevestigd, dit klopt gewoon niet. Er wordt vanuit premissen gedacht en gewerkt, die nooit ter discussie staan hebben gestaan en zullen staan.
    Het enige goede van de hele zaak is dat er nu wel duidelijk is geworden wie, personen en organisaties die de ecologen"mafia" nu blindelings volgen en ondersteunen.
    Dat zijn dus clubs die wij als natuurliefhebbers met binding aan de bestaande natuur niet moeten ondersteunen met lidmaatschappen of financiën.
    Blij dat er een clubs is als kritisch bosbeheer

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Een verhelderend stuk: het is onontkoombaar dat de heideplannenmakers zelf tot de conclusie moeten komen hun huiswerk opnieuw te doen en vervolgens tot de slotsom moeten komen hun boskap te stoppen.
    Er wordt in bovenstaand stuk overigens (m.i.) voorbij gegaan aan de door de boskap optredende kapitaalsvernietiging (waarde van hout), de nog steeds niet beargumenteerde keus om terug te gaan naar heidebegroeiing (een situatie van enkele eeuwen terug) en niet bijvoorbeeld naar een vegetatietype van bijvoorbeeld 500 of 1000 jaar terug, en de ethische kanten van de boskap, m.n. de gevolgen voor de bevolking.
    20 mei 2010, Antoon

    BeantwoordenVerwijderen